Vanaf 27 september tot en met 31 oktober vindt het Erfgoedfestival plaats. Inmiddels voor de zesde keer. Het thema van het Erfgoedfestival is Oost/West, dat tevens het thema van de Maand van de Geschiedenis is. De Stichting Indisch Erfgoed schreef als aanhaker over de unieke Apeldoornse wijk De Parken met als titel ‘Het verleden schuilt in de stenen’.

 

Het verleden schuilt in de stenen

 

In het derde kwart van de negentiende eeuw werd in Apeldoorn een spoorlijn aangelegd. Die zorgde ervoor dat de stad aantrekkelijk werd voor nieuwe bewoners van buitenaf. Vanuit het hele land maar ook vanuit Nederlands-Indië trokken welgestelden naar de Gelderse plaats op de Veluwe. Apeldoorn voldeed aan hun wensen om in een groene omgeving te wonen en bood hen sociale en later ook culturele voorzieningen.

 

De Parkenbuurt werd tot leven gewekt. Dit nog onbewoonde deel van de stad groeide snel uit tot een villawijk ten noorden van het centrum. De connectie met Indië en de koloniale geschiedenis maken deze wijk een interessant onderdeel van het Apeldoornse erfgoed.

 

De Parkenbuurt

De naam die deze nieuwe villawijk heeft gekregen, komt voort uit de vier parken die in deze wijk te vinden zijn: Oranjepark (1876), Prins Hendrikplein (1890), Wilhelminapark (1890) en Prinsenpark (ca. 1909). Deze vier parken zijn groots opgezet, vol groen en geïnspireerd door het Engelse landschap dat rust en ruimte uitstraalt met bomen, brede paden en veel water.

Rond die tijd verrees bij het station van Apeldoorn ook een klein villapark, het Sophiapark, maar dat bestaat niet meer. Van latere datum is het Verzetsstrijderspark (1925-1940).

De Parkenbuurt staat bekend om de verschillende architectonische bouwstromingen. De eerste villa’s werden rond 1880 in het zuiden van de wijk gebouwd, rond het Oranjepark aan de huidige Regentesselaan en de Jhr. Molleruslaan. Ze zijn herkenbaar aan de neoclassicistische invloeden. Ze waren omgeven door grote tuinen.

 

Oranjepark in noordelijke richting (1880-1890). Rechts de Koninklijke HBS Prins Hendrik, het Prins Hendrikplein en op de achtergrond het Instituut Parkzicht (CODA GA-009923_7620)

 

Het grootste gedeelte is echter gebouwd tussen 1890 en 1940. Aan het eind van de negentiende eeuw werden er villa’s ontworpen die aansloten bij het groen van de parken.  Dit resulteerde in een bouwstijl die het tegenovergestelde is van het strakke en symmetrische neoclassicisme. Deze huizen zijn van verschillende hoogtes en asymmetrisch. [1] Het was ook de periode van overdaad zoals Jugendstil en complexiteit. [2]

 

Huis De Pasch (1912) architect H.A. Wegerif (CODA GA-004801_6202)

 

Vanaf de twintigste eeuw werd de architectuur weer iets eenvoudiger. De vormen werden strakker, de villa’s kleiner, onder meer als gevolg door de sterk gestegen loonkosten voor het huispersoneel. Voor 1918 waren het vooral de Apeldoornse architecten Andries van Driesum, Jan Wijn, Henk Wegerif en de aannemer Garderniers die de toon aangaven. Na de Eerste Wereldoorlog was het de jongere generatie als J.A. Heuvelink, C.W. van den Belt en Christiaan ten Tuynte.

 

Prins Hendrikplein (1877) architect nog onbekend (foto Frederik Erens)

 

Geleidelijk werden er steeds meer huizen in de cottagestijl gebouwd. Dat waren huizen met lage gevels, rieten daken, erkers en ramen met kleine ruitjes. Deze huizen leken op de huizen die vaak op realistische, idyllische landschapsschilderijen te zien waren.

 

Huis Toetoepan (1924) Anna Pauwlonalaan architect/aannemer G.J. Slijkhuis (foto Wikimedia Commons)

 

Veranda’s en serres

Onder de nieuwe bewoners waren voormalige Indiëgangers of oud-Indischgasten. [4] In Indië waren zij belangrijke personen en bewoonden ruime huizen met grote tuinen. Deze levensstijl wilden ze na hun terugkeer naar Nederland in hun nieuwe woonplaats Apeldoorn voortzetten.

Velen lieten een veranda en een serre aan hun huis bouwen. Dit ondanks het slechte Nederlandse klimaat. Een enkel huis had een dubbele veranda: beneden verglaasd als een soort wintertuin, en boven open veranda, waardoor de lndiëganger zijn Indische gewoonte om buiten te leven in Apeldoorn kon aanhouden.

 

Villa Casa Bianca, Mariannalaan (1904) architect A van Driesum (foto Frederik Erens)

 

Andere oud-Indischgasten lieten hun huizen op een andere manier verwijzen naar hun Indisch verleden. Ze gaven hun villa een naam die herinnerde aan hun voormalige woonplaats op Java of Sumatra. Een planter vernoemde zijn huis naar een bos met tjemara’s op Oost-Java.

 

Koninginnelaan 30 (1900) architect/aannemer H. Mouw (foto Frederik Erens)

 

Straatnamen

In de Parkenbuurt zijn er verschillende straatnamen die verbonden zijn met het Nederlandse koloniale verleden. De straten zijn vernoemd naar bekende KNIL-militairen. Onder andere de ‘Atjeh-generaals’ zoals Van Heutsz, Van Swieten en Van der Heijden.[4] Deze militairen werden toentertijd geroemd om hun prestaties voor Nederland. Tegenwoordig worden ze bekritiseerd wegens de misstanden in Nederlands-Indië waarvoor zij medeverantwoordelijk worden gehouden.

 

Noten

 

[1] Aanvankelijk waren de architecten geschoold in de klassieke en middeleeuwse bouwstijlen. Later beschikten ze over nieuwe technische kennis en de toepassingsmogelijkheden ervan. Aan het eind van de negentiende eeuw ontstond een nieuwe stijlvorm: het eclecticisme (1850-1910). Deze stijl kenmerkt zich door elementen uit verschillende bouwstijlen met elkaar te combineren tot een nieuw bouwstijl, het eclecticisme. De architecten voelden zich vrijer in hun ontwerpen en konden daardoor karakter in hun ontwerp aanbrengen. De architecten die voor het eclecticisme kozen, voelden zich niet meer gebonden aan de toenmalige bouwstijl, het neoclassicisme, waarbij werd teruggegrepen op de bouwkunst van de Grieken en Romeinen met blokvormig huizen, symmetrische  gevels met pilasters, weinig versiering en effen kleuren.

 

[2] De belangrijkste inspiratiebron voor jugendstil – ook wel art nouveau genoemd – is de natuur. Er wordt geen gebruik gemaakt van geometrische vormen of strakke lijnen, maar er wordt gewerkt met vloeiende lijnen, organische vormen en asymmetrie.

 

[3] Deze oud-Indiëgangers waren vaak gepensioneerde bestuursambtenaren of militairen die in het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) hadden gediend. Na de opening van het Suezkanaal in 1869 duurde de reis naar Indië slechts vier tot zes weken. Vanaf 1870 mochten Nederlandse bedrijven filialen in Indië openen. Later vestigden deze planters en andere werknemers zich na hun pensionering ook in de Parken.

 

[4] De Atjehoorlog was een koloniale oorlog op Sumatra die plaatsvond tussen 1873 en 1914. Nederland probeerde de Indonesische provincie Atjeh als kolonie te behouden en probeerde het Sultanaat Atjeh onder direct gezag van Batavia te brengen vanwege de zeer strategische ligging van de handelsroutes van en naar Java en Maleisië. De inlijving stuitte op hevig en langdurig verzet door de Atjehse bevolking. Die resulteerde in felle oorlogshandelingen met geschat tussen de 50.000 en 100.000 doden en een miljoen gewonden aan weerszijden. Generaal van Heutsz werd in die tijd geroemd omdat hij de Atjehoorlog tot een voor Nederland tot een goed einde had gebracht. Maar later werd hij steeds vaker beschouwd als een symbool van koloniale onderdrukking. Anderzijds heeft Van Heutsz zich als gouverneur-generaal verdienstelijk gemaakt voor de ethische politiek ter verheffing van de inheemse bevolking als grondlegger van het volksonderwijs in Nederlands-lndië.

 

 

Zie ook de tekst op website van het Erfgoedfestival

 

 

 

Indisch koken (KIEN)
Stichting Erfgoedplatform Apeldoorn
Social media
Facebook
Twitter
LinkedIn